stoer
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- stoer
Woordherkomst en -opbouw
- In de betekenis van ‘potig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1767 [1]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | stoer | stoerder | stoerst |
verbogen | stoere | stoerdere | stoerste |
partitief | stoers | stoerders | - |
Bijvoeglijk naamwoord
stoer
- indruk makend
- Hij heeft een stoere zonnebril gekocht.
- indruk maken door sterk te zijn of sterk proberen te zijn
- Die stoere kerels hebben eigenlijk maar een klein hartje.
- De minister sloeg stoere taal uit.
- ▸ Na een gigantische knal vlak boven ons hoofd stonden de stoere jonge gasten binnen tien seconden ook binnen.[2]
Vertalingen
2. indruk maken door sterk te zijn of sterk proberen te zijn
Gangbaarheid
- Het woord stoer staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "stoer" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "stoer" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018),
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be