omleggen/vervoeging
1 om iets heen leggen
2 andersom, omgekeerd leggen
3 een ander verloop geven
4 (informeel) vermoorden
bewerken
vervoeging van de bedrijvende vorm van omleggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omleggen | om te leggen | ||||||||
toekomend | zullen omleggen om zullen leggen |
te zullen omleggen om te zullen leggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omgelegd | te hebben omgelegd | ||||||||
toekomend | omgelegd zullen hebben | omgelegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omleggend | omgelegd | ev. leg om |
mv. verouderd legt om |
legge om (bijzin) omlegge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | leg om | legt om | legt om | legt om | legt om | leggen om | leggen om | leggen om | |||
verleden (o.v.t.) | legde om | legde om | legde om | legde om | legde om | legden om | legden om | legden om | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omleggen | zult/zal omleggen | zult/zal omleggen | zult omleggen | zal omleggen | zullen omleggen | zullen omleggen | zullen omleggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omleggen | zou omleggen | zou(dt) omleggen | zoudt omleggen | zou omleggen | zouden omleggen | zouden omleggen | zouden omleggen | |||
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |||
tegenwoordig (o.t.t.) | omleg | omlegt | omlegt | omlegt | omlegt | omleggen | omleggen | omleggen | |||
verleden (o.v.t.) | omlegde | omlegde | omlegde | omlegde | omlegde | omlegden | omlegden | omlegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omleggen om zal leggen |
zult/zal omleggen om zult/zal leggen |
zult/zal omleggen om zult/zal leggen |
zult omleggen om zult leggen |
zal omleggen om zal leggen |
zullen omleggen om zullen leggen |
zullen omleggen om zullen leggen |
zullen omleggen om zullen leggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omleggen om zou leggen |
zou omleggen om zou leggen |
zou(dt) omleggen om zou(dt) leggen |
zoudt omleggen om zoudt leggen |
zou omleggen om zou leggen |
zouden omleggen om zouden leggen |
zouden omleggen om zouden leggen |
zouden omleggen om zouden leggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omgelegd | hebt omgelegd | hebt/heeft omgelegd | hebt omgelegd | heeft omgelegd | hebben omgelegd | hebben omgelegd | hebben omgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | had omgelegd | had omgelegd | had omgelegd | hadt omgelegd | had omgelegd | hadden omgelegd | hadden omgelegd | hadden omgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgelegd hebben | zal/zult omgelegd hebben | zult/zal omgelegd hebben | zult omgelegd hebben | zal omgelegd hebben | zullen omgelegd hebben | zullen omgelegd hebben | zullen omgelegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgelegd hebben | zou omgelegd hebben | zou/zoudt omgelegd hebben | zoudt omgelegd hebben | zou omgelegd hebben | zouden omgelegd hebben | zouden omgelegd hebben | zouden omgelegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omgelegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omgelegd | er is omgelegd | |||||||||
verleden | er werd omgelegd | er was omgelegd | |||||||||
toekomend | er zal omgelegd worden | er zal omgelegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omgelegd worden | er zou omgelegd zijn | |||||||||
lijdende vorm omgelegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omgelegd worden | omgelegd te worden | ||||||||
toekomend | omgelegd zullen worden | omgelegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omgelegd zijn | omgelegd te zijn | ||||||||
toekomend | omgelegd zullen zijn | omgelegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omgelegd | wordt omgelegd | wordt omgelegd | wordt omgelegd | wordt omgelegd | worden omgelegd | worden omgelegd | worden omgelegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd omgelegd | werd omgelegd | werd omgelegd | werdt omgelegd | werd omgelegd | werden omgelegd | werden omgelegd | werden omgelegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omgelegd worden | zult omgelegd worden | zult omgelegd worden | zult omgelegd worden | zal omgelegd worden | zullen omgelegd worden | zullen omgelegd worden | zullen omgelegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omgelegd worden | zou omgelegd worden | zou/zoudt omgelegd worden | zoudt omgelegd worden | zou omgelegd worden | zouden omgelegd worden | zouden omgelegd worden | zouden omgelegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omgelegd | bent omgelegd | bent/is omgelegd | zijt omgelegd | is omgelegd | zijn omgelegd | zijn omgelegd | zijn omgelegd | |||
verleden (v.v.t.) | was omgelegd | was omgelegd | was omgelegd | waart omgelegd | was omgelegd | waren omgelegd | waren omgelegd | waren omgelegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omgelegd zijn | zult omgelegd zijn | zult omgelegd zijn | zult omgelegd zijn | zal omgelegd zijn | zullen omgelegd zijn | zullen omgelegd zijn | zullen omgelegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omgelegd zijn | zou omgelegd zijn | zou/zoudt omgelegd zijn | zoudt omgelegd zijn | zou omgelegd zijn | zouden omgelegd zijn | zouden omgelegd zijn | zouden omgelegd zijn |
met iets rondom beleggen
bewerkenvervoeging van de bedrijvende vorm van omleggen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omleggen | te omleggen | ||||||||
toekomend | zullen omleggen | te zullen omleggen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omlegd | te hebben omlegd | ||||||||
toekomend | omlegd zullen hebben | omlegd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omleggend | omlegd | ev. omleg |
mv. verouderd omlegt |
omlegge | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omleg | omlegt | omlegt | omlegt | omlegt | omleggen | omleggen | omleggen | |||
verleden (o.v.t.) | omlegde | omlegde | omlegde | omlegde | omlegde | omlegden | omlegden | omlegden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omleggen | zult/zal omleggen | zult/zal omleggen | zult omleggen | zal omleggen | zullen omleggen | zullen omleggen | zullen omleggen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omleggen | zou omleggen | zou(dt) omleggen | zoudt omleggen | zou omleggen | zouden omleggen | zouden omleggen | zouden omleggen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omlegd | hebt omlegd | hebt/heeft omlegd | hebt omlegd | heeft omlegd | hebben omlegd | hebben omlegd | hebben omlegd | |||
verleden (v.v.t.) | had omlegd | had omlegd | had omlegd | hadt omlegd | had omlegd | hadden omlegd | hadden omlegd | hadden omlegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omlegd hebben | zal/zult omlegd hebben | zult/zal omlegd hebben | zult omlegd hebben | zal omlegd hebben | zullen omlegd hebben | zullen omlegd hebben | zullen omlegd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omlegd hebben | zou omlegd hebben | zou/zoudt omlegd hebben | zoudt omlegd hebben | zou omlegd hebben | zouden omlegd hebben | zouden omlegd hebben | zouden omlegd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omlegd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omlegd | er is omlegd | |||||||||
verleden | er werd omlegd | er was omlegd | |||||||||
toekomend | er zal omlegd worden | er zal omlegd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omlegd worden | er zou omlegd zijn | |||||||||
lijdende vorm omlegd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omlegd worden | omlegd te worden | ||||||||
toekomend | omlegd zullen worden | omlegd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omlegd zijn | omlegd te zijn | ||||||||
toekomend | omlegd zullen zijn | omlegd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omlegd | wordt omlegd | wordt omlegd | wordt omlegd | wordt omlegd | worden omlegd | worden omlegd | worden omlegd | |||
verleden (o.v.t.) | werd omlegd | werd omlegd | werd omlegd | werdt omlegd | werd omlegd | werden omlegd | werden omlegd | werden omlegd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omlegd worden | zult omlegd worden | zult omlegd worden | zult omlegd worden | zal omlegd worden | zullen omlegd worden | zullen omlegd worden | zullen omlegd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omlegd worden | zou omlegd worden | zou/zoudt omlegd worden | zoudt omlegd worden | zou omlegd worden | zouden omlegd worden | zouden omlegd worden | zouden omlegd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omlegd | bent omlegd | bent/is omlegd | zijt omlegd | is omlegd | zijn omlegd | zijn omlegd | zijn omlegd | |||
verleden (v.v.t.) | was omlegd | was omlegd | was omlegd | waart omlegd | was omlegd | waren omlegd | waren omlegd | waren omlegd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omlegd zijn | zult omlegd zijn | zult omlegd zijn | zult omlegd zijn | zal omlegd zijn | zullen omlegd zijn | zullen omlegd zijn | zullen omlegd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omlegd zijn | zou omlegd zijn | zou/zoudt omlegd zijn | zoudt omlegd zijn | zou omlegd zijn | zouden omlegd zijn | zouden omlegd zijn | zouden omlegd zijn |