• om·leg
vervoeging van
omleggen

omleg

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omleggen
    • Ik omleg. 
  2. gebiedende wijs van omleggen
    • Omleg! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omleggen
    • Omleg je? 
vervoeging van
omleggen

omleg

  1. (in een bijzin) eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omleggen
    • ... dat ik omleg.