omklemmen/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van omklemmen | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omklemmen | te omklemmen | ||||||||
toekomend | zullen omklemmen | te zullen omklemmen | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben omklemd | te hebben omklemd | ||||||||
toekomend | omklemd zullen hebben | omklemd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
omklemmend | omklemd | ev. omklem |
mv. verouderd omklemt |
omklemme | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | omklem | omklemt | omklemt | omklemt | omklemt | omklemmen | omklemmen | omklemmen | |||
verleden (o.v.t.) | omklemde | omklemde | omklemde | omklemde | omklemde | omklemden | omklemden | omklemden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omklemmen | zult/zal omklemmen | zult/zal omklemmen | zult omklemmen | zal omklemmen | zullen omklemmen | zullen omklemmen | zullen omklemmen | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omklemmen | zou omklemmen | zou(dt) omklemmen | zoudt omklemmen | zou omklemmen | zouden omklemmen | zouden omklemmen | zouden omklemmen | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb omklemd | hebt omklemd | hebt/heeft omklemd | hebt omklemd | heeft omklemd | hebben omklemd | hebben omklemd | hebben omklemd | |||
verleden (v.v.t.) | had omklemd | had omklemd | had omklemd | hadt omklemd | had omklemd | hadden omklemd | hadden omklemd | hadden omklemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omklemd hebben | zal/zult omklemd hebben | zult/zal omklemd hebben | zult omklemd hebben | zal omklemd hebben | zullen omklemd hebben | zullen omklemd hebben | zullen omklemd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omklemd hebben | zou omklemd hebben | zou/zoudt omklemd hebben | zoudt omklemd hebben | zou omklemd hebben | zouden omklemd hebben | zouden omklemd hebben | zouden omklemd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm omklemd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt omklemd | er is omklemd | |||||||||
verleden | er werd omklemd | er was omklemd | |||||||||
toekomend | er zal omklemd worden | er zal omklemd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou omklemd worden | er zou omklemd zijn | |||||||||
lijdende vorm omklemd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | omklemd worden | omklemd te worden | ||||||||
toekomend | omklemd zullen worden | omklemd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | omklemd zijn | omklemd te zijn | ||||||||
toekomend | omklemd zullen zijn | omklemd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word omklemd | wordt omklemd | wordt omklemd | wordt omklemd | wordt omklemd | worden omklemd | worden omklemd | worden omklemd | |||
verleden (o.v.t.) | werd omklemd | werd omklemd | werd omklemd | werdt omklemd | werd omklemd | werden omklemd | werden omklemd | werden omklemd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal omklemd worden | zult omklemd worden | zult omklemd worden | zult omklemd worden | zal omklemd worden | zullen omklemd worden | zullen omklemd worden | zullen omklemd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou omklemd worden | zou omklemd worden | zou/zoudt omklemd worden | zoudt omklemd worden | zou omklemd worden | zouden omklemd worden | zouden omklemd worden | zouden omklemd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben omklemd | bent omklemd | bent/is omklemd | zijt omklemd | is omklemd | zijn omklemd | zijn omklemd | zijn omklemd | |||
verleden (v.v.t.) | was omklemd | was omklemd | was omklemd | waart omklemd | was omklemd | waren omklemd | waren omklemd | waren omklemd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal omklemd zijn | zult omklemd zijn | zult omklemd zijn | zult omklemd zijn | zal omklemd zijn | zullen omklemd zijn | zullen omklemd zijn | zullen omklemd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou omklemd zijn | zou omklemd zijn | zou/zoudt omklemd zijn | zoudt omklemd zijn | zou omklemd zijn | zouden omklemd zijn | zouden omklemd zijn | zouden omklemd zijn |