Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • om·klem·de

Werkwoord

vervoeging van
omklemmen

omklemde

  1. enkelvoud verleden tijd van omklemmen
    • Ik omklemde. 
    • Jij omklemde. 
    • Hij, zij, het omklemde. 
  2. verbogen vorm van omklemd, voltooid deelwoord van omklemmen