omklem
- om·klem
vervoeging van |
---|
omklemmen |
omklem
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omklemmen
- Ik omklem.
- gebiedende wijs van omklemmen
- Omklem!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van omklemmen
- Omklem je?
- Het woord omklem staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.