• mute
vervoeging van
muten

mute

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muten
    • Ik mute. 
  2. gebiedende wijs van muten
    • Mute! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van muten
    • Mute je? 


stellend vergrotend overtreffend
mute muter mutest

mute

  1. stom [2], niet in staat tot spreken
  2. geluidloos
enkelvoud meervoud
mute mutes

mute

  1. stomme, iemand zonder spraakvermogen
  2. demper voor muziekinstrumenten
  3. instelling waarmee muziek, spraak of ander geluid dat een apparaat laat horen tijdelijk wordt onderdrukt
vervoeging
onbepaalde wijs to  mute 
he/she/it  mutes 
verleden tijd  muted 
voltooid
deelwoord
 muted 
onvoltooid
deelwoord
 muting 
gebiedende wijs  mute 

mute

  1. overgankelijk laten zwijgen, zorgen dat iets niet langer geluid maakt


 
mute in Sitelen Pona
  • mu·te

mute

  1. hoeveelheid, aantal

mute

  1. veel, meerdere

mute

  1. drie of meer
  2. (in samengestelde getallen) twintig