• mon·ding
enkelvoud meervoud
naamwoord monding mondingen
verkleinwoord mondinkje mondinkjes

de mondingv

  1. plaats waar een rivier uitkomt in zee of meer
    • Je moest de Grote Aqua volgen tot bijna aan de monding. [1] 
97 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[2]
  1. Herzen, Frank
    De zoon van de woordbouwer 1970 ISBN 9062805450 pagina 114
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


monding

  1. monding; plaats waar een rivier uitkomt in zee of meer


monding

  1. monding; plaats waar een rivier uitkomt in zee of meer