meeprofiteren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van meeprofiteren | |||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||
onvoltooid | tegenwoordig | meeprofiteren | mee te profiteren | ||||||
toekomend | zullen meeprofiteren mee zullen profiteren |
te zullen meeprofiteren mee te zullen profiteren | |||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben meegeprofiteerd | te hebben meegeprofiteerd | ||||||
toekomend | meegeprofiteerd zullen hebben | meegeprofiteerd te zullen hebben | |||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||
meeprofiterend | meegeprofiteerd | ev. profiteer mee |
mv. verouderd profiteert mee |
profitere mee (bijzin) meeprofitere | |||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
hoofdzin | ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | |
tegenwoordig (o.t.t.) | profiteer mee | profiteert mee | profiteert mee | profiteert mee | profiteert mee | profiteren mee | profiteren mee | profiteren mee | |
verleden (o.v.t.) | profiteerde mee | profiteerde mee | profiteerde mee | profiteerde mee | profiteerde mee | profiteerden mee | profiteerden mee | profiteerden mee | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meeprofiteren | zult/zal meeprofiteren | zult/zal meeprofiteren | zult meeprofiteren | zal meeprofiteren | zullen meeprofiteren | zullen meeprofiteren | zullen meeprofiteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meeprofiteren | zou meeprofiteren | zou(dt) meeprofiteren | zoudt meeprofiteren | zou meeprofiteren | zouden meeprofiteren | zouden meeprofiteren | zouden meeprofiteren | |
bijzin | .. dat ik | .. dat jij, je | .. dat u | .. dat gij | .. dat hij, zij, het | .. dat wij | .. dat jullie | .. dat zij | |
tegenwoordig (o.t.t.) | meeprofiteer | meeprofiteert | meeprofiteert | meeprofiteert | meeprofiteert | meeprofiteren | meeprofiteren | meeprofiteren | |
verleden (o.v.t.) | meeprofiteerde | meeprofiteerde | meeprofiteerde | meeprofiteerde | meeprofiteerde | meeprofiteerden | meeprofiteerden | meeprofiteerden | |
toekomend (o.t.t.t.) | zal meeprofiteren mee zal profiteren |
zult/zal meeprofiteren mee zult/zal profiteren |
zult/zal meeprofiteren mee zult/zal profiteren |
zult meeprofiteren mee zult profiteren |
zal meeprofiteren mee zal profiteren |
zullen meeprofiteren mee zullen profiteren |
zullen meeprofiteren mee zullen profiteren |
zullen meeprofiteren mee zullen profiteren | |
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou meeprofiteren mee zou profiteren |
zou meeprofiteren mee zou profiteren |
zou(dt) meeprofiteren mee zou(dt) profiteren |
zoudt meeprofiteren mee zoudt profiteren |
zou meeprofiteren mee zou profiteren |
zouden meeprofiteren mee zouden profiteren |
zouden meeprofiteren mee zouden profiteren |
zouden meeprofiteren mee zouden profiteren | |
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb meegeprofiteerd | hebt meegeprofiteerd | hebt/heeft meegeprofiteerd | hebt meegeprofiteerd | heeft meegeprofiteerd | hebben meegeprofiteerd | hebben meegeprofiteerd | hebben meegeprofiteerd | |
verleden (v.v.t.) | had meegeprofiteerd | had meegeprofiteerd | had meegeprofiteerd | hadt meegeprofiteerd | had meegeprofiteerd | hadden meegeprofiteerd | hadden meegeprofiteerd | hadden meegeprofiteerd | |
toekomend (v.t.t.t.) | zal meegeprofiteerd hebben | zal/zult meegeprofiteerd hebben | zult/zal meegeprofiteerd hebben | zult meegeprofiteerd hebben | zal meegeprofiteerd hebben | zullen meegeprofiteerd hebben | zullen meegeprofiteerd hebben | zullen meegeprofiteerd hebben | |
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou meegeprofiteerd hebben | zou meegeprofiteerd hebben | zou/zoudt meegeprofiteerd hebben | zoudt meegeprofiteerd hebben | zou meegeprofiteerd hebben | zouden meegeprofiteerd hebben | zouden meegeprofiteerd hebben | zouden meegeprofiteerd hebben |