• lo·gisch
  • Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘m.b.t. de logica’ voor het eerst aangetroffen in 1735 [1]
  • met het voorvoegsel logo- en met het achtervoegsel -isch [2]
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen logisch logischer
verbogen logische logischere
partitief logisch logischers -

logisch

  1. voor de hand liggend
     ‘Wat vindt je vrouw ervan dat je zo lang weg bent?’ Deze vraag werd mij veelvuldig gesteld, zowel van tevoren als bij terugkomst. Op zich een logische vraag.[3]
     Volgens een woordvoerder van het museum kan het Depot als de kroon op zijn werk worden gezien. Aangezien het depot net af is, is dit een logisch moment om door de voordeur te vertrekken, schrijft Rijnmond.[4]
  2. (wiskunde) betrekking hebbend op de logica
99 % van de Nederlanders;
100 % van de Vlamingen.[5]
  1. "logisch" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  2. logisch op website: Etymologiebank.nl
  3. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers  
  4.   Weblink bron “Directeur Sjarel Ex vertrekt bij Museum Boijmans Van Beuningen” (13 mei 2022), NOS
  5.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be


logisch

  1. logisch