lenen
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- le·nen
Woordherkomst en -opbouw
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
lenen /ˈlenə(n)/ |
leende /ˈlendə/ |
geleend /ɣəˈlent/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
lenen
- overgankelijk iets wat eigendom is van een ander tijdelijk gebruiken, al dan niet in ruil voor een kleine vergoeding [3]
- Het boek dat jullie lenen van Jan, wil hij over een week weer terughebben.
- overgankelijk iets aan iemand anders te leen geven
- Kun je me dat even lenen?
- zich ~ tot/voor; mogelijk maken
- Het weer leent zich vandaag voor een wandeling.
Schrijfwijzen
Synoniemen
Hyponiemen
- [1] ontlenen
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Vertalingen
1. iets wat eigendom is van een ander tijdelijk gebruiken, al dan niet in ruil voor een kleine vergoeding
2. iets aan iemand anders te leen geven
Zelfstandig naamwoord
de lenen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord leen
Schrijfwijzen
Gangbaarheid
- Het woord lenen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "lenen" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
98 % | van de Vlamingen.[4] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "lenen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ lenen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ lenen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be