• be·le·nen
  • Afgeleid van lenen met het voorvoegsel be-
stamtijd
onbepaalde
wijs
verleden
tijd
voltooid
deelwoord
belenen
beleende
beleend
zwak -d volledig

belenen

  1. overgankelijk als onderpand voor een lening gebruiken
    • Dit stuk antiek kan in een pandjeshuis beleend worden. 
     In vergelijking met andere gokverslaafden was het risico hanteerbaar, als ze de aandelen tenminste niet gingen belenen om nieuwe te kopen en die dan weer te belenen.[1]
  2. overgankelijk (geschiedenis) in het leenstelsel (het feodale stelsel) werd door de leenheer iemand met een leen begiftigd
    • 17 februari 1404: Notitie dat hertog Willem beleende den heer van Egmond en van IJsselsteyn met alsulk goed, als hij tot dezen dage toe van de graaflijkheid van Holland in leen gehouden heeft. 
83 % van de Nederlanders;
64 % van de Vlamingen.[2]
  1. Jan Guillou (vert. Bart Kraamer)
    “De tweede doodzonde” (2020), Uitgeverij Prometheus  , ISBN 9789044645149
  2.   Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be