Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • leen·fiets
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord leenfiets leenfietsen
verkleinwoord leenfietsje leenfietsjes

Zelfstandig naamwoord

de leenfietsv / m

  1. een fiets die is uitgeleend of bedoeld is om uit te lenen
    • Bij fietsenmaker om de hoek kan je wel een leenfiets krijgen als je je eigen laat repareren. 
     Bij de balie van het hotel stond een kleine roze leenfiets waarop ik tevreden richting het winkelcentrum fietste.[1]
Verwante begrippen

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Tim Voors
    “Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers