leenfiets
Nederlands
Uitspraak
- Geluid: leenfiets (hulp, bestand)
- IPA: / ˈlenfits / (2 lettergrepen)
- (Noord-Nederland): /ˈlen.fits/
- (Vlaanderen, Brabant): /ˈlen.fits/
Woordafbreking
- leen·fiets
Woordherkomst en -opbouw
- samenstelling van leen ww en fiets
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | leenfiets | leenfietsen |
verkleinwoord | leenfietsje | leenfietsjes |
Zelfstandig naamwoord
- een fiets die is uitgeleend of bedoeld is om uit te lenen
- Bij fietsenmaker om de hoek kan je wel een leenfiets krijgen als je je eigen laat repareren.
- ▸ Bij de balie van het hotel stond een kleine roze leenfiets waarop ik tevreden richting het winkelcentrum fietste.[1]
Verwante begrippen
Gangbaarheid
- Het woord leenfiets staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
Verwijzingen
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers