labben
- lab·ben
- via Middelnederduits labben van Oudhoogduits laffan; cognaat met Nederlands lebberen, lepel zn en lamprei en Engels lap ww , Angelsaksisch lapian ww , Latijn lambere ww en Oudgrieks λάπτειν (láptein) "likken" [1] [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
labben |
labde |
gelabd |
zwak -d | volledig |
labben
- inergatief (verouderd) gezellig praten over zaken die niet belangrijk of waar hoeven te zijn
- overgankelijk (verouderd) met de tong opstrijken
- Het woord 'labben' staat niet in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Taalunie.
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ labben op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Brabbeling. : Het tweede schock van de quicken. in: N. van der LaanUit Roemer Visscher's Brabbeling. Deel 1., proefschrift (1918), A. Oosthoek, Utrecht, p. 25/26, nr. 49 r. 1-4
- ↑ Weblink bron Isaak Vos“Klucht van de Mof.”, herdruk (1669), Jacob Lescailje, Amsterdam, p. 25 op Digitale Bibliotheek voor de Nederlandse Letteren