slobberen
- slob·be·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
slobberen |
slobberde |
geslobberd |
zwak -d | volledig |
slobberen
- onovergankelijk te ruim zitten, lubberen, flodderen [3]
- overgankelijk onfatsoenlijk, hoorbaar drinken, slurpen [4]
- Het woord slobberen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "slobberen" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
90 % | van de Vlamingen.[5] |
- ↑ "slobberen" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ slobberen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be