flodderen
- flod·de·ren
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
flodderen |
flodderde |
geflodderd |
zwak -d | volledig |
flodderen [2]
- onovergankelijk lubberen, te ruim zitten
- onovergankelijk slordig werken
- Het woord flodderen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "flodderen" herkend door:
84 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ flodderen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be