flodderde
- flod·der·de
vervoeging van |
---|
flodderen |
flodderde
- enkelvoud verleden tijd van flodderen
- Ik flodderde.
- Jij flodderde.
- Hij, zij, het flodderde.
- Ik flodderde.
- Het woord flodderde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.