kruien/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van kruien | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | kruien | te kruien | ||||||||
toekomend | zullen kruien | te zullen kruien | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben[1]/zijn[2] gekruid/ gekrooienª | te hebben[1]/zijn[2] gekruid/ gekrooienª | ||||||||
toekomend | gekruid/ gekrooienª zullen hebben[1]/zijn[2] | gekruid/ gekrooienª te zullen hebben[1]/zijn[2] | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
kruiend | gekruid/ gekrooienª | ev. krui |
mv. verouderd kruit |
kruie | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | krui | kruit | kruit | kruit | kruit | kruien | kruien | kruien | |||
verleden (o.v.t.) | kruide/ krooiª | kruide/ krooiª | kruide/ krooiª | kruide/ krooiª | kruide/ krooiª | kruiden/ krooienª | kruiden/ krooienª | kruiden/ krooienª | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal kruien | zult/zal kruien | zult/zal kruien | zult kruien | zal kruien | zullen kruien | zullen kruien | zullen kruien | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou kruien | zou kruien | zou(dt) kruien | zoudt kruien | zou kruien | zouden kruien | zouden kruien | zouden kruien | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
onpersoonlijke lijdende vorm gekruid/ gekrooienª worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gekruid/ gekrooienª | er is gekruid/ gekrooienª | |||||||||
verleden | er werd gekruid/ gekrooienª | er was gekruid/ gekrooienª | |||||||||
toekomend | er zal gekruid/ gekrooienª worden | er zal gekruid/ gekrooienª zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gekruid/ gekrooienª worden | er zou gekruid/ gekrooienª zijn | |||||||||
lijdende vorm gekruid/ gekrooienª worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gekruid/ gekrooienª worden | gekruid/ gekrooienª te worden | ||||||||
toekomend | gekruid/ gekrooienª zullen worden | gekruid/ gekrooienª te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gekruid/ gekrooienª zijn | gekruid/ gekrooienª te zijn | ||||||||
toekomend | gekruid/ gekrooienª zullen zijn | gekruid/ gekrooienª te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gekruid/ gekrooienª | wordt gekruid/ gekrooienª | wordt gekruid/ gekrooienª | wordt gekruid/ gekrooienª | wordt gekruid/ gekrooienª | worden gekruid/ gekrooienª | worden gekruid/ gekrooienª | worden gekruid/ gekrooienª | |||
verleden (o.v.t.) | werd gekruid/ gekrooienª | werd gekruid/ gekrooienª | werd gekruid/ gekrooienª | werdt gekruid/ gekrooienª | werd gekruid/ gekrooienª | werden gekruid/ gekrooienª | werden gekruid/ gekrooienª | werden gekruid/ gekrooienª | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gekruid/ gekrooienª worden | zult gekruid/ gekrooienª worden | zult gekruid/ gekrooienª worden | zult gekruid/ gekrooienª worden | zal gekruid/ gekrooienª worden | zullen gekruid/ gekrooienª worden | zullen gekruid/ gekrooienª worden | zullen gekruid/ gekrooienª worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gekruid/ gekrooienª worden | zou gekruid/ gekrooienª worden | zou/zoudt gekruid/ gekrooienª worden | zoudt gekruid/ gekrooienª worden | zou gekruid/ gekrooienª worden | zouden gekruid/ gekrooienª worden | zouden gekruid/ gekrooienª worden | zouden gekruid/ gekrooienª worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gekruid/ gekrooienª | bent gekruid/ gekrooienª | bent/is gekruid/ gekrooienª | zijt gekruid/ gekrooienª | is gekruid/ gekrooienª | zijn gekruid/ gekrooienª | zijn gekruid/ gekrooienª | zijn gekruid/ gekrooienª | |||
verleden (v.v.t.) | was gekruid/ gekrooienª | was gekruid/ gekrooienª | was gekruid/ gekrooienª | waart gekruid/ gekrooienª | was gekruid/ gekrooienª | waren gekruid/ gekrooienª | waren gekruid/ gekrooienª | waren gekruid/ gekrooienª | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gekruid/ gekrooienª zijn | zult gekruid/ gekrooienª zijn | zult gekruid/ gekrooienª zijn | zult gekruid/ gekrooienª zijn | zal gekruid/ gekrooienª zijn | zullen gekruid/ gekrooienª zijn | zullen gekruid/ gekrooienª zijn | zullen gekruid/ gekrooienª zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gekruid/ gekrooienª zijn | zou gekruid/ gekrooienª zijn | zou/zoudt gekruid/ gekrooienª zijn | zoudt gekruid/ gekrooienª zijn | zou gekruid/ gekrooienª zijn | zouden gekruid/ gekrooienª zijn | zouden gekruid/ gekrooienª zijn | zouden gekruid/ gekrooienª zijn |
(werkwoordsvormen gevolgd door ª zijn minder gebruikelijk)