kruit
- kruit
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kruit | kruiten |
verkleinwoord |
het kruit o
- een ontplofbaar mengsel in de vorm van een poeder bestaande uit salpeter (kaliumnitraat), zwavel en fijne houtskool.
- Het woord kruit is verwant met kruid, maar wordt thans gebruikt in de betekenis van "poeder".
- kruitdamp, kruithoorn, kruithuis, kruitkamer, kruitmagazijn, kruitmolen, kruitslijm, kruitspoor, kruittoren, kruitvat
vervoeging van |
---|
kruien |
kruit
- tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kruien
- Jij kruit.
- derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kruien
- Hij kruit.
- (verouderd) gebiedende wijs meervoud van kruien
- Kruit!
- Het woord kruit staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kruit" herkend door:
98 % | van de Nederlanders; |
97 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kruit" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kruit op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be