salpeter
- sal·pe·ter
- Leenwoord uit het middeleeuws Latijn, in de betekenis van ‘kaliumnitraat’ voor het eerst aangetroffen in 1373 [1]
- Afkomstig van het Latijnse sal (zout) en het Griekse πέτρα (rots, steen)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | salpeter | salpeters |
verkleinwoord |
het salpeter o
- (scheikunde), (mineraal) een mineraal bestaande uit kaliumnitraat
- Kool, zwavel en salpeter zijn de oorspronkelijke bestanddelen van buskruit.
- Het woord salpeter staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "salpeter" herkend door:
90 % | van de Nederlanders; |
92 % | van de Vlamingen.[2] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "salpeter" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be