Salpeter
- Sal·pe·ter
- Afkomstig van het Latijnse "sal petrae" (= rotszout, steenzout)
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | der Salpeter | |
genitief | des Salpeters | |
datief | dem Salpeter | |
accusatief | den Salpeter |
Salpeter, m
- (scheikunde), (mineraal) salpeter
- «Salpeter diente zur Herstellung von Sprengstoffen.»
- Salpeter werd gebruikt voor het aanmaak van explosieven.
- «Salpeter diente zur Herstellung von Sprengstoffen.»