kruien
- krui·en
- In de betekenis van ‘een kruiwagen voortduwen’ voor het eerst aangetroffen in 1300 [1]
- erfwoord: Middelnederlands crūden ‘stoten, duwen, stuwen, kruien’, ontwikkeld uit Oergermaans *kreudan- ~ *krūdan- ‘voortduwen’, misschien bij een Indo-Europese wortel *gʷru-, waartoe ook Oudgrieks brýein ‘ontspruiten, kiemen’ behoort.[2][3] Evenals Oudengels crēodan, crūdan ‘drukken, persen’ en Noors dial. kryda (pret. kraud) ‘wemelen, samenstromen’.
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
kruien |
kruide (krooi) |
gekruid (gekrooien) |
zwak -d
klasse 2 |
volledig |
kruien
- overgankelijk iets vervoeren op een karretje of kruiwagen
- Hij kruide de stenen naar de metselaars.
- Terwijl hij een kruiwagen geladen met steenen, naar het schip krooi viel hij van de loopplank en verdween in de diepte.[4]
- ergatief (waterbeheer) van ijsschollen over en op elkaar schuiven
- overgankelijk een molen met de wieken op de wind zetten
- (verouderd) De sterke vormen zijn verouderd. Het Middelnederlandse werkwoord was zwak.
- Het woord kruien staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kruien" herkend door:
95 % | van de Nederlanders; |
83 % | van de Vlamingen.[5] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "kruien" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kruien op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Kroonen, Guus, Etymological Dictionary of Proto-Germanic, Leiden: Brill, 2013; blz. 303
- ↑ Rotterdamsch Nieuwsblad 30 aug 1901
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be