Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: Krachkrách


  • krach
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘ineenstorting van beurs’ voor het eerst aangetroffen in 1912 [1]
enkelvoud meervoud
naamwoord krach krachs
verkleinwoord krachje krachjes

de krachm

  1. (economie) ineenstorting van een handelshuis of bank, die een crisis veroorzaakt
    • De krach op oliemarkt volgt op Saoedische wraak op Rusland. 
50 % van de Nederlanders;
16 % van de Vlamingen.[2]


  • krach

krach

  1. beng, boem; aanduiding van een stevige, harde klap


  • krach
  • Afgeleid van het Duitse Krach

krach monbezield

  1. bankroet, faillissement
  2. (economie) krach, beurskrach

krach

  1. locatief van kra


  • krach

krach monbezield

  1. bankroet, faillissement
  2. (economie) krach, beurskrach
  1. bankrot m

krach

  1. beng, boem; aanduiding van een stevige, harde klap