Andere schrijfwijzen Niet te verwarren met: couscous


Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • koes·koes
Woordherkomst en -opbouw
enkelvoud meervoud
naamwoord koeskoes -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[A] de koeskoesv / m

  1. (voeding) (geschiedenis) oorspronkelijk matrozenkost van gortepap met kruiden en azijn, ook gebruikt als aanduiding voor andere gerechten uit vermengde goedkope ingrediënten
      Tegen tien ure verschijnt men en négligé - wel te verstaan, wanneer men en famille is, anders gekleed - aan de algemeene ontbijttafel, waar een half Europeesch en half inlandsch ontbijt voor de huisgenooten en gasten in gereedheid staat: nassi, kerri, sambal, een koeskoes van uijen [sic!], verrotte garnalen en fijn gewreven Spaansche peper - gebraden visch, wat ham of eene ‘ajam panggang’ - eene kip op den rooster gebraden met citroensap en Spaansche peper - koude varkenscarbonaadjes, beafsteak en eijeren, bij wijze van kalfsoogen of eijerstruif [sic!].[7]
  2. (figuurlijk) (pejoratief) onaantrekkelijke mengelmoes
      Van Mauriks psychologische kennis is, volgens Netscher, ‘een koeskoes van huisbakken opmerkingen, konventioneele opvattingen en generaliseerende moralisaties, die men bij den eersten den besten broodschrijver kan aantreffen.’[8]
Opmerkingen
  • Het oorspronkelijke Noord-Afrikaanse gerecht wordt tegenwoordig "couscous" geschreven: hetzelfde woord, maar dan via het Frans ontleend. [9]
Synoniemen
Afgeleide begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord koeskoes koeskoezen
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[B] de koeskoesm

  1. (buideldieren) zoogdier met een grijpstaart en zeer dichte pels, lid van de familie Phalangeridae   uit de orde klimbuideldieren Diprotodontia  
     Deze röntgenfoto van een gewonde koeskoes (een buideldier dat kan klimmen) laat zien dat de moeder een baby bij zich draagt.[10]
Hyponiemen
Verwante begrippen
enkelvoud meervoud
naamwoord koeskoes -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

[C] de koeskoesv / m

  1. (plantkunde) (Nederlands-Indië) stekelig soort gras Chrysopogon aciculatus  
      Naam. In 't Latijn Gramen aciculatum; in 't Maleits Cussu cussu, en Djintam utan; in 't Ternataans en Amboins, ook Cussu Cussu; in 't Baleits Badjang badjang; onze Duitzen noemen 't Bosluysen, en Koeskoes.[11]
Afgeleide begrippen

Meer informatie

Gangbaarheid

Verwijzingen

  1. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  2. koeskoes op website: Etymologiebank.nl
  3. "koeskoes" in:
    Sijs, Nicoline van der
    , Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org
    ; ISBN 90 204 2045 3
  4. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  5. koeskoes op website: Etymologiebank.nl
  6. Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
  7.   Weblink bron
    F.P.H. Prick van Wely
    “Neerlands taal in 't verre Oosten.” (1906), G.C.T. van Dorp & Co., Semarang-Soerabaia, p. 131
  8.   Weblink bron Letterkundige kroniek. in: De Gids., jrg. 50 deel 2 nr. 5 (mei 1886), P.N. van Kampen & zoon, Amsterdam, p. 394/395
  9.   Weblink bron Van verre : Van spruitjeslucht tot couscousfeest in: Onze Taal., jrg. 79 nr. 1 (januari 2010), Genootschap Onze Taal, Den Haag
  10.   Weblink bron
    Peter Lipton
    “Dieren zijn kwetsbaar in het Tasmaanse verkeer” (17 juli 2018) op nrc.nl  
  11.   Weblink bron
    Georgius Everhardus Rumphius (Joannes Burmannus)
    “Het Amboinsche kruid-boek. Dat is, beschryving van de meest bekende boomen, heesters, kruiden, land-en water-planten, die men in Amboina, en de omleggende eylanden vind, na haare gedaante, verscheide benamingen, aanqueking, en gebruik: mitsgaders van eenige insecten en gediertens (…) Deel 6 Boek 10 Hoofdstuk 8” (1750), François Changuion en Hermanus Uytwerf, Amsterdam, p. 13 kol. 2