• cous·cous
enkelvoud meervoud
naamwoord couscous -
verkleinwoord

de couscousv / m

  1. (voeding) Noord-Afrikaans gerecht met deegwaar van kleine korrels gemaakt van tarwe of gierst geserveerd met vlees of groente
    • Een orthodox-joodse familie zat couscous te eten en te kletsen met hun Arabische buren. [4] 
96 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
couscous couscouses

couscous

  1. (voeding) couscous


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  couscous     le couscous          

couscous m

  1. (voeding) couscous