kletser
- klet·ser
- Naamwoord van handeling van kletsen met het achtervoegsel -er[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kletser | kletsers |
verkleinwoord |
de kletser m
- iemand die veel en nodeloos praat
- Bianca van der Schoot en Suzan Bogaerdt, bekend als tv-presentatrices van Villa Achterwerk (VPRO), spelen in de komische mime-voorstelling Klem twee schoonzwemsters. Gevangen in hun te strakke badpakken en badmutsen proberen de twee toch nog sierlijk en spontaan te lijken. De kibbelende synchroonzwemsters willen opgaan in elkaar, maar ze willen ook zichzelf blijven. De een is een vrolijke kletser; de ander is serieus en trekt zich liever terug.[2]
- leuteraar, wauwelaar, kwekker, kwebbelaar, babbelaar, babbelkous, keuvelaar, klets, ouwehoer, praatjesmaker, veelprater, zwamneus, ratel, kletsmajoor, kakel, kletskous, kletskont
- Het woord kletser staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kletser" herkend door:
97 % | van de Nederlanders; |
91 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ NRC 7 maart 2002
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be