kakel
- ka·kel
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kakel | kakels |
verkleinwoord | - | - |
de kakel m
- (persoon) iemand die veel kletst
vervoeging van |
---|
kakelen |
kakel
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kakelen
- Ik kakel.
- gebiedende wijs van kakelen
- Kakel!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van kakelen
- Kakel je?
- Het woord kakel staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kakel" herkend door:
93 % | van de Nederlanders; |
85 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
kakel o