keuvelaar
- keu·ve·laar
- Naamwoord van handeling van keuvelen met het achtervoegsel -aar[1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | keuvelaar | keuvelaars |
verkleinwoord |
de keuvelaar m
- een gezellige prater
- Het oude mannetje was een echte keuvelaar, hij babbelde de hele dag.
- babbelaar, klapekster, prater, theetante, babbelkous, fabulant, klapper, klets, kletsmajoor, kletsmeier, kwebbel, teut, wauwelaar
1. een gezellige prater
- Het woord keuvelaar staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "keuvelaar" herkend door:
88 % | van de Nederlanders; |
86 % | van de Vlamingen.[2] |
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be