kil
- kil
- In de betekenis van ‘koud’ voor het eerst aangetroffen in 1628 [1]
- [zelfstandig naamwoord] van Middelnederlands kille[2][3]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | kil | killen |
verkleinwoord | killetje | killetjes |
- kreek, smal en diep riviertje, door stromend water diep uitgesleten geul van een rivier of tussen wadden
1. kreek, smal en diep riviertje, door stromend water diep uitgesleten geul van een rivier of tussen wadden
|
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | kil | killer | kilst |
verbogen | kille | killere | kilste |
partitief | kils | killers | - |
kil
- een koud gevoel gevend
- zonder het tonen van emoties, ijzig [2]
- (meteorologie) guur [1], koud (v.h. weer)
- Het is een kille dag vandaag.
vervoeging van |
---|
killen |
kil
- eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van killen
- Ik kil.
- gebiedende wijs van killen
- Kil!
- (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van killen
- Kil je?
- Het woord kil staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "kil" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
94 % | van de Vlamingen.[4] |
- ↑ "kil" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ kil op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be