• kil
enkelvoud meervoud
naamwoord kil killen
verkleinwoord killetje killetjes

de kilv / m

  1. kreek, smal en diep riviertje, door stromend water diep uitgesleten geul van een rivier of tussen wadden
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen kil killer kilst
verbogen kille killere kilste
partitief kils killers -

kil

  1. een koud gevoel gevend
  2. zonder het tonen van emoties, ijzig [2]
  3. (meteorologie) guur [1], koud (v.h. weer)
    • Het is een kille dag vandaag. 
vervoeging van
killen

kil

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van killen
    • Ik kil. 
  2. gebiedende wijs van killen
    • Kil! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van killen
    • Kil je? 
99 % van de Nederlanders;
94 % van de Vlamingen.[4]