• kil·le
enkelvoud meervoud
naamwoord kille killes
verkleinwoord killetje killetje

de killev / m

  1. (Jiddisch-Hebreeuws) joodse gemeente
  2. (verouderd), (studententaal) de harde maatschappij buiten het studentenleven
    • De maatschappij, de ‘kille’, waarvoor de gemiddelde student van weleer een zekere ‘burschikose’ minachting had, krijgt vat op de studeerende jeugd, omdat zij wel gedwongen wordt te beseffen, dat het het met de uitzonderingspositie der negentiende eeuw en den Klikspaangeest gedaan is. [3]

kille

  1. verbogen vorm van de stellende trap van kil
87 % van de Nederlanders;
84 % van de Vlamingen.[4]