• IPA: /kr̝̊iːʒɛk/
  • kří·žek
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord kříž met het achtervoegsel -ek

křížek monbezield

  1. kruisje
    «Zašel na jeho hrob na hřbitůvku bělohorském a postavil tam křížek
    Hij ging naar zijn graf op de begraafplaats op de Witte Berg en plaatste daar een kruisje.
  2. (muziek) kruis
    «Čím více přibývá křížků nebo béček, stává se zvuk těchto varhan "exotičtějším".»
    Des te meer kruizen of mollen er zijn, des te "exotischer" het geluid van de orgels.
  3. (spreektaal) decade, tien jaren
    «Roman Dragoun přes šest křížků na bedrech neztratil nic z hlasové výjimečnosti a instrumentalisté byli ve Futuru vždy skvělí.»
    Ondanks 6 decaden onder de gordel heeft Roman Dragoun's stem niets ingeboekt en de instrumentalisten zijn altijd geweldig geweest in Futur.
  4. hekje, #
  1. #
  1. mřížka v, hash monbezield, plůtek monbezield, hashtag monbezield
  1. béčko o