honderdachtentwintig

       
0 1 2 8
honderdachtentwintig,
op een abacus
  • hon·derd·acht·en·twin·tig

honderdachtentwintig

  1. "128", het getal tussen honderdzevenentwintig en honderdnegenentwintig, honderd plus achtentwintig
    1. om een hoeveelheid aan te geven
      • De totale kosten bedragen honderdachtentwintig euro en zevenendertig cent. 
    2. om een plaats in een volgorde aan te geven
      • We logeerden vlakbij het strand in kamer honderdachtentwintig van het grootste hotel. 

rangtelwoord

hooftelwoorden samengesteld met "honderdachtentwintig" ht als linkerdeel

enkelvoud meervoud
naamwoord honderdachtentwintig honderdachtentwintigs
verkleinwoord honderdachtentwintigje honderdachtentwintigjes

de honderdachtentwintigv / m

  1. dat wat in een (rang)ordening met 128 is aangeduid
    • Als jij honderdachtentwintig opruimt doe ik de twee kamers daarna wel, want die zijn kleiner. 

de honderdachtentwintigmv

  1. groep van 128 eenheden
    • Die honderdachtentwintig kunnen onmogelijk een complete brigade met tanks tegenhouden.