halzen
- hal·zen
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
halzen |
halsde |
gehalsd |
zwak -d | volledig |
halzen [2]
- overgankelijk om de hals vallen
- overgankelijk, (voeding) inslikken, opzwelgen, verzwelgen
- onovergankelijk, (scheepvaart) een schip over een andere boeg wenden
- onovergankelijk zich inspannen, moeite doen voor iets
|
de halzen mv
- meervoud van het zelfstandig naamwoord hals
- Het woord halzen staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "halzen" herkend door:
91 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[3] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ halzen op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be