grant
- Ontwikkeld uit Middelengels granten, graunten, (via het Normandisch) uit Oudfrans granter, graunter “beloven”, “verzekeren”, “borg staan voor”, een mengvorm van garantir en creanter. [1]
- Het zelfstandig naamwoord is een Naamwoord van handeling van het werkwoord grant.
grant
- ditransitief verlenen, toestemming geven
- ditransitief toestaan
- overgankelijk het eens zijn met (iemand)
- onovergankelijk (ermee) instemmen
grant
- verlening, toestemming
- (financieel) (onderwijs) toelage voor een studie, onderzoek, e.d.
- (financieel) (juridisch) schenking (van land, onroerend goed of geld)
- (figuurlijk) (informeel) aanvraag voor een schenking of toelage
- ↑ Weblink bron grant in: Oxford English Dictionary, second edition (1989) op oed.com
grant
- IPA: /grant/
- grant
grant m
- subsidie; financiële ondersteuning
- IPA: /grant/
- grant
- Leenwoord uit het Engels
- subsidie; financiële ondersteuning
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
nominatief | grant | granty |
genitief | grantu | grantů |
datief | grantu | grantům |
accusatief | grant | granty |
vocatief | grante | granty |
locatief | grantu | grantech |
instrumentalis | grantem | granty |
- Internetová jazyková příručka - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Příruční slovník jazyka českého - Ústav pro jazyk český AV ČR (Tsjechisch)
- Zie Wikipedia voor meer informatie.