• ge·emo·ti·o·neerd
stellend vergrotend overtreffend
onverbogen geëmotioneerd geëmotioneerder geëmotioneerdst
verbogen geëmotioneerde geëmotioneerdere geëmotioneerdste
partitief geëmotioneerds geëmotioneerders -

geëmotioneerd

  1. gevoelsmatig geraakt zijn en dat ook tonen
    • „Weet u, ik leef omdat een engel besloot om in een brandend trappenhuis omhoog te rennen” zegt ze zichtbaar geëmotioneerd. Het beeld van twee kinderen die bovenaan een trap hulpeloos staren naar een vuurzee grijpt me aan.[1] 
    • De koningin zelf had eind maart minder oog voor de politieke kant. Als moeder van een verliefde dochter vond zij de gang van zaken maar niets. Voordat het gezelschap op 28 maart bij Beel in Wassenaar bijeenkwam, noodde ze Beker 'nerveus' in Huis ten Bosch, waar een 'vreselijk geëmotioneerd' gesprek volgde. 'Gaat de politiek nou oordelen over het hart van mijn kind?' vroeg ze huilend, terwijl ze 'telkens weer riep "Ik hóú zo van dat kind!'"17 [2] 
vervoeging van: emotioneren…
verbogen vorm: geëmotioneerde

geëmotioneerd

  1. voltooid deelwoord van emotioneren
  1. NRC 3 juni 2017
  2. Withuis, Jolande
    Juliana 2016 ISBN 978-90-234-3523-5 pagina 606