nerveus
- ner·veus
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘zenuwachtig’ voor het eerst aangetroffen in het jaar 1844 [1]
- afgeleid van het Franse nerveux (met het achtervoegsel -eus) [2] [3]
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | nerveus | nerveuzer | nerveust |
verbogen | nerveuze | nerveuzere | nerveuste |
partitief | nerveus | nerveuzers | - |
nerveus
- lijdend aan gespannen zenuwen
- Hij maakt vandaag een veel nerveuzere indruk dan normaal.
1. lijdend aan gespannen zenuwen
- Het woord nerveus staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "nerveus" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ "nerveus" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ Wiktionnaire
- ↑ nerveus op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be