ontroerd
- ont·roerd
stellend | vergrotend | overtreffend | |
---|---|---|---|
onverbogen | ontroerd | ontroerder | ontroerdst |
verbogen | ontroerde | ontroerdere | ontroerdste |
partitief | ontroerds | ontroerders | - |
ontroerd
- een staat waarin een persoon verkeert als iets hem of haar emotioneel geraakt heeft
1. een staat waarin een persoon verkeert als iets hem of haar emotioneel geraakt heeft
vervoeging van: | ontroeren… |
verbogen vorm: | ontroerde |
ontroerd
- voltooid deelwoord van ontroeren
- als naamwoordelijk deel van het gezegde gebruikt
- De leerling was ontroerd en aangeslagen door wat er vanmiddag in de klas was gebeurd.
- ▸ Ik was erg ontroerd door haar bezorgdheid, maar ook door haar praktische advies.[2]
- Het woord ontroerd staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "ontroerd" herkend door:
100 % | van de Nederlanders; |
100 % | van de Vlamingen.[3] |
- ↑ ontroerd op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Tim Voors“Alleen, De Pacific Crest Trail te voet van Mexico naar Canada”, eBook: Mat-Zet bv, Soest (2018), Fontaine Uitgevers
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be