factuur
  • fac·tuur
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘rekening voor geleverde goederen’ voor het eerst aangetroffen in 1600 [1] [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord factuur facturen
verkleinwoord factuurtje factuurtjes

de factuurv

  1. document met een beschrijving van goederen die een bedrijf (aan een ander bedrijf) geleverd heeft
99 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]