invoice
- in·voice
- uit het Engels [1]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | invoice | invoices |
verkleinwoord |
- (economie) factuur die met de goederen wordt meegestuurd
- ▸ Dinsdag moest hij zich verantwoorden voor de politierechter. Daar gaf de koerier aan dat hij pakketten opensneed omdat hij op zoek was naar de invoice, de papieren die nodig zijn om de pakketten internationaal te versturen.[2]
- Het woord invoice staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
- ↑ invoice op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Weblink bron “Is koerier in Holten een kledingdief?” (13-12-2016), De Standaard