Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • epi·cen·trum
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het modern Latijn, in de betekenis van ‘het punt, gelegen boven het in de diepte liggende uitgangspunt van eene centrale aardbeving’ voor het eerst aangetroffen in 1886 [1]
  • afgeleid van centrum met het voorvoegsel epi- [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord epicentrum epicentra
epicentrums
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

het epicentrumo

  1. (seismologie) het punt op het aardoppervlak loodrecht boven de haard van de aardbeving
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

97 % van de Nederlanders;
97 % van de Vlamingen.[3]

Meer informatie

Verwijzingen


Slowaaks

Uitspraak
  • IPA: /ɛpɪtsɛntrʊm/
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord centrum met het voorvoegsel epi-

Zelfstandig naamwoord

epicentrum o

  1. (seismologie) epicentrum; het punt op het aardoppervlak loodrecht boven de haard van de aardbeving
Verwante begrippen

Meer informatie


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /ɛpɪtsɛntrʊm/
Woordafbreking
  • epi·cen·t·rum
Woordherkomst en -opbouw
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord centrum met het voorvoegsel epi-
  • Afgeleid van het Duitse Epizentrum

Zelfstandig naamwoord

epicentrum o

  1. (seismologie) epicentrum; het punt op het aardoppervlak loodrecht boven de haard van de aardbeving
Schrijfwijzen
Synoniemen
Verwante begrippen

Verwijzingen

Meer informatie