• doe·del·zak
  • Leenwoord uit het Duits, in de betekenis van ‘blaasinstrument’ voor het eerst aangetroffen in 1783 [1]
  • samenstelling van  doedel ww  en  zak  [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord doedelzak doedelzakken
verkleinwoord doedelzakje doedelzakjes

de doedelzakm

  1. (muziekinstrument) een rietinstrument waarbij het riet indirect bespeeld wordt via een luchtzak
    • In de zogenoemde Keltische muziek wordt vaak van doedelzakken gebruik gemaakt. 
100 % van de Nederlanders;
99 % van de Vlamingen.[3]