deponeren/vervoeging
vervoeging van de bedrijvende vorm van deponeren | |||||||||||
---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|---|
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | deponeren | te deponeren | ||||||||
toekomend | zullen deponeren | te zullen deponeren | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | hebben gedeponeerd | te hebben gedeponeerd | ||||||||
toekomend | gedeponeerd zullen hebben | gedeponeerd te zullen hebben | |||||||||
onvoltooid deelwoord | voltooid deelwoord | gebiedende wijs | aanvoegende wijs | ||||||||
deponerend | gedeponeerd | ev. deponeer |
mv. verouderd deponeert |
deponere | |||||||
aantonende wijs | enkelvoud | meervoud | |||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij, ge | hij, zij, het | wij, we | jullie | zij, ze | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | deponeer | deponeert | deponeert | deponeert | deponeert | deponeren | deponeren | deponeren | |||
verleden (o.v.t.) | deponeerde | deponeerde | deponeerde | deponeerde | deponeerde | deponeerden | deponeerden | deponeerden | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal deponeren | zult/zal deponeren | zult/zal deponeren | zult deponeren | zal deponeren | zullen deponeren | zullen deponeren | zullen deponeren | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou deponeren | zou deponeren | zou(dt) deponeren | zoudt deponeren | zou deponeren | zouden deponeren | zouden deponeren | zouden deponeren | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | heb gedeponeerd | hebt gedeponeerd | hebt/heeft gedeponeerd | hebt gedeponeerd | heeft gedeponeerd | hebben gedeponeerd | hebben gedeponeerd | hebben gedeponeerd | |||
verleden (v.v.t.) | had gedeponeerd | had gedeponeerd | had gedeponeerd | hadt gedeponeerd | had gedeponeerd | hadden gedeponeerd | hadden gedeponeerd | hadden gedeponeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedeponeerd hebben | zal/zult gedeponeerd hebben | zult/zal gedeponeerd hebben | zult gedeponeerd hebben | zal gedeponeerd hebben | zullen gedeponeerd hebben | zullen gedeponeerd hebben | zullen gedeponeerd hebben | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedeponeerd hebben | zou gedeponeerd hebben | zou/zoudt gedeponeerd hebben | zoudt gedeponeerd hebben | zou gedeponeerd hebben | zouden gedeponeerd hebben | zouden gedeponeerd hebben | zouden gedeponeerd hebben | |||
onpersoonlijke lijdende vorm gedeponeerd worden | |||||||||||
onvoltooid | voltooid | ||||||||||
tegenwoordig | er wordt gedeponeerd | er is gedeponeerd | |||||||||
verleden | er werd gedeponeerd | er was gedeponeerd | |||||||||
toekomend | er zal gedeponeerd worden | er zal gedeponeerd zijn | |||||||||
voorwaardelijk | er zou gedeponeerd worden | er zou gedeponeerd zijn | |||||||||
lijdende vorm gedeponeerd worden | |||||||||||
onbepaalde wijs | kort | lang | |||||||||
onvoltooid | tegenwoordig | gedeponeerd worden | gedeponeerd te worden | ||||||||
toekomend | gedeponeerd zullen worden | gedeponeerd te zullen worden | |||||||||
voltooid | tegenwoordig | gedeponeerd zijn | gedeponeerd te zijn | ||||||||
toekomend | gedeponeerd zullen zijn | gedeponeerd te zullen zijn | |||||||||
enkelvoud | meervoud | ||||||||||
onvoltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (o.t.t.) | word gedeponeerd | wordt gedeponeerd | wordt gedeponeerd | wordt gedeponeerd | wordt gedeponeerd | worden gedeponeerd | worden gedeponeerd | worden gedeponeerd | |||
verleden (o.v.t.) | werd gedeponeerd | werd gedeponeerd | werd gedeponeerd | werdt gedeponeerd | werd gedeponeerd | werden gedeponeerd | werden gedeponeerd | werden gedeponeerd | |||
toekomend (o.t.t.t.) | zal gedeponeerd worden | zult gedeponeerd worden | zult gedeponeerd worden | zult gedeponeerd worden | zal gedeponeerd worden | zullen gedeponeerd worden | zullen gedeponeerd worden | zullen gedeponeerd worden | |||
voorwaardelijk (o.v.t.t.) | zou gedeponeerd worden | zou gedeponeerd worden | zou/zoudt gedeponeerd worden | zoudt gedeponeerd worden | zou gedeponeerd worden | zouden gedeponeerd worden | zouden gedeponeerd worden | zouden gedeponeerd worden | |||
voltooid | eerste | tweede | derde | eerste | tweede | derde | |||||
ik | jij, je | u | gij | hij, zij, het | wij | jullie | zij | ||||
tegenwoordig (v.t.t.) | ben gedeponeerd | bent gedeponeerd | bent/is gedeponeerd | zijt gedeponeerd | is gedeponeerd | zijn gedeponeerd | zijn gedeponeerd | zijn gedeponeerd | |||
verleden (v.v.t.) | was gedeponeerd | was gedeponeerd | was gedeponeerd | waart gedeponeerd | was gedeponeerd | waren gedeponeerd | waren gedeponeerd | waren gedeponeerd | |||
toekomend (v.t.t.t.) | zal gedeponeerd zijn | zult gedeponeerd zijn | zult gedeponeerd zijn | zult gedeponeerd zijn | zal gedeponeerd zijn | zullen gedeponeerd zijn | zullen gedeponeerd zijn | zullen gedeponeerd zijn | |||
voorwaardelijk (v.v.t.t.) | zou gedeponeerd zijn | zou gedeponeerd zijn | zou/zoudt gedeponeerd zijn | zoudt gedeponeerd zijn | zou gedeponeerd zijn | zouden gedeponeerd zijn | zouden gedeponeerd zijn | zouden gedeponeerd zijn |