deponeerde
- Geluid: deponeerde (hulp, bestand)
- de·po·neer·de
vervoeging van |
---|
deponeren |
deponeerde
- enkelvoud verleden tijd van deponeren
- Ik deponeerde.
- Jij deponeerde.
- Hij, zij, het deponeerde.
- Ik deponeerde.
- ▸ Denise hield in elke hand een bord met daarop restjes kaas, toast en worst. In vier stappen overbrugde zij de afstand tot de afvalbak en deponeerde de overblijfselen erin.[1]
- Het woord deponeerde staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.