deponeren
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·po·ne·ren
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Latijn, in de betekenis van ‘neerleggen, in bewaring geven’ voor het eerst aangetroffen in 1495 [1]
- afgeleid van het Latijnse pōnere met het voorvoegsel de- en (met het achtervoegsel -eren) [2]
stamtijd | ||
---|---|---|
onbepaalde wijs |
verleden tijd |
voltooid deelwoord |
deponeren /ˌdepoˈneːrə(n)/ |
deponeerde /ˌdepoˈneːrdə/ |
gedeponeerd /ɣəˌdepoˈneːrt/ |
zwak -d | volledig |
Werkwoord
deponeren
- overgankelijk weggooien, plaatsen
- Je kunt je afval in deze ton deponeren.
- Waar kunnen we het zand deponeren dat door de vrachtwagen is gebracht.
- ▸ Denise hield in elke hand een bord met daarop restjes kaas, toast en worst. In vier stappen overbrugde zij de afstand tot de afvalbak en deponeerde de overblijfselen erin.[3]
- overgankelijk registreren zodat het niet door een ander gebruikt kan worden
- Het bedrijf wilde zijn merknaam deponeren.
Vertalingen
2. registreren zodat het niet door een ander gebruikt kan worden
Gangbaarheid
- Het woord deponeren staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek van het Centrum voor Leesonderzoek uit 2013 werd "deponeren" herkend door:
99 % | van de Nederlanders; |
99 % | van de Vlamingen.[4] |
Verwijzingen
- ↑ "deponeren" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ deponeren op website: Etymologiebank.nl
- ↑ “ (2006), A. W. Bruna Uitgevers B. V. , Utrecht, ISBN 90-229-9182-2
- ↑ Weblink bron Gearchiveerde versie “Word Prevalence Values” op ugent.be