Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·po·neert

Werkwoord

vervoeging van
deponeren

deponeert

  1. tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deponeren
    • Jij deponeert. 
  2. derde persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deponeren
    • Hij deponeert. 
  3. (verouderd) gebiedende wijs meervoud van deponeren
    • Deponeert!