Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·po·neer

Werkwoord

vervoeging van
deponeren

deponeer

  1. eerste persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deponeren
    • Ik deponeer. 
  2. gebiedende wijs van deponeren
    • Deponeer! 
  3. (bij inversie) tweede persoon enkelvoud tegenwoordige tijd van deponeren
    • Deponeer je?