Nederlands

Uitspraak
Woordafbreking
  • de·ma·go·gie
Woordherkomst en -opbouw
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘volksmennerij’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
  • met het voorvoegsel demo- en met het achtervoegsel -gogie [2]
enkelvoud meervoud
naamwoord demagogie -
verkleinwoord - -

Zelfstandig naamwoord

demagogie v [3]

  1. (politiek) het ophitsen van de massa door leugenachtige voorstellingen meestal met een politieke bedoeling
    • Zij weten, dank zij de ervaringen van de heren Goebbels en consorten, dat geen dwaasheid te dom en geen demagogie te grof kan zijn om onaanvaardbaar te wezen voor de massa. [4] 
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen

Gangbaarheid

79 % van de Nederlanders;
79 % van de Vlamingen.[5]

Meer informatie

Verwijzingen


Tsjechisch

Uitspraak
  • IPA: /dɛmagɔgɪjɛ/
Woordafbreking
  • de·ma·go·gie

Zelfstandig naamwoord

demagogie v

  1. (politiek) demagogie
Verbuiging
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen

Meer informatie

Verwijzingen