demagogie
Nederlands
Uitspraak
Woordafbreking
- de·ma·go·gie
Woordherkomst en -opbouw
- Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘volksmennerij’ voor het eerst aangetroffen in 1838 [1]
- met het voorvoegsel demo- en met het achtervoegsel -gogie [2]
enkelvoud | meervoud | |
---|---|---|
naamwoord | demagogie | - |
verkleinwoord | - | - |
Zelfstandig naamwoord
- (politiek) het ophitsen van de massa door leugenachtige voorstellingen meestal met een politieke bedoeling
Synoniemen
Verwante begrippen
Vertalingen
1.
Gangbaarheid
- Het woord demagogie staat in de Woordenlijst Nederlandse Taal van de Nederlandse Taalunie.
- In onderzoek uit 2013 van het Centrum voor Leesonderzoek werd "demagogie" herkend door:
79 % | van de Nederlanders; |
79 % | van de Vlamingen.[5] |
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.
Verwijzingen
- ↑ "demagogie" in: Sijs, Nicoline van der, Chronologisch woordenboek. De ouderdom en herkomst van onze woorden en betekenissen, 2e druk, Amsterdam / Antwerpen: Veen, 2002; op website dbnl.org; ISBN 90 204 2045 3
- ↑ demagogie op website: Etymologiebank.nl
- ↑ Woordenboek der Nederlandsche taal (1864-2001).
- ↑ www.dbnl.org
- ↑ Door archive.org gearchiveerde versie van 21 oktober 2019 “Word Prevalence Values” op ugent.be
Tsjechisch
Uitspraak
- IPA: /dɛmagɔgɪjɛ/
Woordafbreking
- de·ma·go·gie
Zelfstandig naamwoord
demagogie v
Verbuiging
Afgeleide begrippen
Verwante begrippen
Meer informatie
- Zie Wikipedia voor meer informatie.