• dí·ra
  • Afgeleid van het Oudtsjechische diera

díra v

  1. gat; opening
    «Nakonec je potřeba vyvrtat díru o průměru pět milimetrů.»
    Het is uiteindelijk nodig een gat te boren met een doorsnede van 5 milimeter.
  2. (dierkunde) hol; ondergrondse woning of schuilplaats van een dier
  3. gat; een verdieping in een oppervlak
    «Na silnici byla díra, kterou všichni opatrně objížděli.»
    In de weg zat een gat die door iedereen voorzichtig werd ontweken.
  4. (figuurlijk) gat; een vrijgekomen plek
    «Zrušením té schůzky se mi v zítřejším plánu objevila díra
    Met het annuleren van de vergadering is een gat ontstaan in mijn plannen voor morgen.
  5. (expressief) gat; een zeer kleine nederzetting
    «Přestěhoval se do nějaké díry na Šumavě.»
    Hij is naar een of ander gat in het Bohemer Woud verhuisd.
  6. (spreektaal) isolatiecel, isoleercel (met verscherpt toezicht)
    «Za napadení spoluvězně šel na dva dny do díry
    Voor het aanvallen van een medegevangene ging hij twee dagen een isolatiecel in.
  7. (natuurkunde) gat, elektronengat; het ontbreken van een elektron uit een anders volledig volle valentieband
    «Majoritními nosiči náboje v polovodičích typu n jsou elektrony, v typu p díry
    De meeste ladingsdragers in halfgeleiders van het type n zijn elektronen, in type p gaten.
  8. (vulgair) gat; anus, eventueel vagina
  1. otvor monbezield, škvíra v, štěrbina v, dutina v, (spreektaal) ďuzna v, džuzna v
  2. jáma v, jamka v, prohlubeň v, kráter monbezield, (spreektaal) ďuzna v, džuzna v
  3. mezera v, pauza v
  4. zapadákov monbezield, Zapadákov monbezield, Kotěhůlky mv, Horní Dolní, (vulgair) prdel v, prdel světa v, sakrabónie v, tramtárie v