• IPA: /xladniː/
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *xoldьnъ
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord chlad met het achtervoegsel -ný

chladný

  1. koel, koud; een lage temperatuur hebbend


  • IPA: /xladniː/
  • chlad·ný
  • Afgeleid van het Proto-Slavische *xoldьnъ
  • Afgeleid van het zelfstandige naamwoord chlad met het achtervoegsel -ný

chladný

  1. koel, koud; een lage temperatuur hebbend
    «Z klimatizace fouká chladný vzduch.»
    Uit de acclimatisatie wordt koude lucht geblazen.
  2. koel, koud; zonder het tonen van emoties
    «Dostalo se nám chladného přijetí.»
    We kregen een koud ontvangst.


  1. ledový, mrazivý, studený, zimní
  2. bezcitný, lhostejný, nezaujatý, odměřený, upjatý, věcný
  1. horký, teplý
  • chladné počasí okoel weer