• car·ré
  • Leenwoord uit het Frans, in de betekenis van ‘vierkant’ voor het eerst aangetroffen in 1773 [1][2]
enkelvoud meervoud
naamwoord carré carrés
verkleinwoord - -

carré m / o [3]

  1. (militair) vierkant (ook als opstelling/ slagorde)
     Bij Gingindlovu liet Chelmsford zijn gehele colonne boven op een lage heuvel in een carré opstellen.[4]
  2. (wonen) blok woningen
  3. (kaartspel) vier dezelfde kaarten of uitkomsten bij het gooien van de pokerdobbelstenen
    • Four Of A Kind of carré. 
  4. (kaartspel) wedstrijd tussen twee teams van elk twee personen bij bridge [1]
  5. (voeding) vierkant gebakje
  6. (voeding) ribstuk
  7. halflang kapsel dat aan de onderkant recht is afgeknipt
    • Haar haar is in een carré geknipt. 
93 % van de Nederlanders;
90 % van de Vlamingen.[5]


enkelvoud meervoud
zonder lidwoord met lidwoord zonder lidwoord met lidwoord
  carré     le carré     carrés     les carrés  

carré m

  1. vierkant
  2. veld (v.e. speelbord bij dammen en schaken)
  3. vierkant oppervlak
  4. (wiskunde) kwadraat
  5. (spoorwegen) stopsignaal
  6. A3-papierformaat  
  7. (kaartspel) carré [4]
  8. trapportaal
  9. totebel [2]
  10. carré [7], halflang kapsel
  enkelvoud meervoud
  mannelijk   carré carrés
  vrouwelijk   carrée carrées

carré

  1. vierkant
  2. hoekig
  3. duidelijk
  4. vastberaden